Aan het einde van de eerste zomer zette ik zijn ‘eerste’ verjaardag in mijn agenda. Niet dat ik het nodig had om ieder jaar op dezelfde datum herinnert en overvallen te worden door de leegte van wat er is gebeurd. Er zijn nu eenmaal datums die niet vergeten kunnen worden, al glippen de jaren nog sneller door mijn hand dan zandkorrels.
Één, twee, drie, vier, vijf, zes niet-verjaardagen heb ik al in stilte gevierd. Denkbeeldige kaarsjes heb ik uitgeblazen en liedjes gezongen die niemand kon horen. En nog steeds probeer ik me hem weleens voor te stellen. Een jongetje met serieuze ogen die vragend deze wereld inkijken.
In die eerste stille, kille en verwarrende jaren voerde ik hele gesprekken met hem. Bleef ik mij verontschuldigen dat ik hem – of de gedachte aan hem – maar niet los kon laten. Het blijft nu eenmaal een feit dat ik niets liever had gewild dan hem dicht bij mij te houden. Om hem te kunnen omhelzen met de duizend armen die ik niet bezat.
Ik heb een lichaampje in wording in mij gedragen tot negen weken. Had ik dat lichaampje ook maar iets verder laten ontwikkelen, dan was het al te veel mens geworden. Te veel ‘mens’ om het over mijn hart te verkrijgen een abortus uit te laten voeren. Was dat onmenselijk van mij? Implicerend dat hij voor die negen weken geen ‘echt’ mensje was?
Natuurlijk was hij dat wel; echt. Voor mij dan in ieder geval.
Het leven noch de dood komt onaangekondigd. We wisten het allebei. Mijn onzichtbare kind en ik. Dat hij niet geboren zou worden. Dat er een ervoor én erna zou ontstaan. Een levensgrote breuk waar ik nog steeds betekenis aan probeer te geven. Zodat het jongetje dat ik zag in mijn dromen, nooit zal worden vergeten.
Copyright © 2025 | Liselore Rugebregt
Luister het verhaal:
Heeft deze tekst je geraakt en wil je ‘m graag (gedeeltelijk) overnemen of gebruiken? Neem dan eerst contact op voor toestemming.
Uitgelichte afbeelding: Evie Shaffer via Pexels.com
Tags: abortus | rouw | eenzaamheid | verdriet | spiritualiteit